“Ik doe sinds mijn 4e aan wielrennen. Als mijn vader en m’n oom gingen trainen, stond ik daarna klaar in mijn pakkie, met mijn kleine, gewone fietsje waar mijn vader een racestuur op had gemaakt. Dan ging hij samen met mij nog een stukje fietsen. Je mag pas bij een club in het jaar dat je 8 wordt. Toen ik bij WV Eemland kwam, kon ik al harder fietsen dan sommige jongens.
Mijn grote voorbeeld is Steven Kruijswijk. Hij reed dit jaar bij de Giro d’Italia een aantal dagen in de roze trui. Ik wil later ook kopman worden. Ik heb nu al twee bekers en twee medailles, deze winter werd ik clubkampioen in mijn categorie. Ik heb twee fietsen. Een voor het rijden op de weg en een voor veldrijden. Rijden op de weg vind ik het leukst, want dan heb je minder kans om te vallen. Ik ben wel een keer gevallen, dat was bij een viaduct. Iemand voor me ging zo sloom dat ze omviel en toen gingen anderen ook. En toen kwam ik en viel ik ook, ik had een dikke lip. Soms ben ik nog wel bang als we dicht op elkaar fietsen.
Ik fiets nu ongeveer drie of vier keer in de week. Wedstrijden, een keer trainen op de club en een keer trainen met m’n vader. Ik denk dat ik volgend jaar harder kan dan hij. Laatst stonden we bij een stoplicht achter een groepje mannen. Wij hadden al 35 kilometer gereden en toen het stoplicht op groen sprong, ging ik voor die mannen rijden en ze hielden me mooi niet bij. Papa leert me wel dat je je moet aanpassen aan de snelheid van de groep, dat ik niet zomaar keihard voorop kan rijden. Ze hebben daar natuurlijk niks aan, want omdat ik zo klein ben, kan ik ze niet uit de wind houden.
Mijn specialiteit is klimmen. We gaan in Zuid-Limburg op vakantie, want dan kan ik ook bergjes in het buitenland fietsen, daar zijn ze nog net even wat langer dan hier in Nederland. Ik ga meedoen aan de selectiewedstrijden voor het NK, ik hoop dat ik genoeg punten haal om door te gaan. Maar eerst nog op fietskamp. Dan fietsen we 200 kilometer in drie dagen. Ik mag niet zeggen hoe hard ik kan, want dat vindt m’n moeder eng. Maar het liefst ga ik heel hard.”
Twan Maarleveld, 2007, wielrenner