“Hij is Braziliaan en ik werkte in Brazilië in een kindertehuis. Tijdens de conferentie zag ik hem lopen en ik was verkocht. Na een ‘toevallige’ ontmoeting hielden we contact en de vonk sloeg over. We woonden 1500 kilometer bij elkaar vandaan, 24 uur reizen per bus, dus we gingen elkaar brieven schrijven. Ook belden we veel. Stond hij ’s avonds laat buiten, want dan was het gratis, bij zo’n openbare telefooncel onder een plastic afdakje. Of we msn’den, maar als Junior dan niet online kwam, was het weer twijfelen of het aan mij zou liggen of aan de slechte verbinding. Na twee jaar zagen we elkaar pas weer terug. Dat was erg spannend, maar ook heel leuk. De basis die we door het schrijven hadden gelegd, de vriendschap, was zo sterk, dat we besloten om te trouwen.

We bleven in Brazilië wonen. Dat waren stabiele jaren, we werkten in de zending en leefden van giften. Toen kwamen de kinderen. Voor mijn twee bevallingen ben ik terug gevlogen naar Nederland en vanaf die tijd werd de heimwee groter. Het ging zelfs zover dat ik haast niet meer tussendoor naar Nederland wilde gaan omdat ik dan ook weer afscheid van mijn familie hier moest nemen. Junior vond dat we dat gevoel, dat signaal, niet mochten negeren en hij gaf aan dat hij bereid was om voor mij naar Nederland te emigreren.

Voor een relatie als de onze betaal je een hoge prijs. Door het continu heen en weer reizen tussen twee landen, ben je steeds aan het afscheid nemen en dat is heel zwaar. We zijn blij dat Junior een visum krijgt en hier mag wonen. Aan de andere kant, Junior is enig kind en zijn moeder woont nu alleen, met haar zus, in Brazilië. Het afscheid was hartverscheurend. Ik ben al in Nederland en nu wachten we nog op het visum van Junior en kijken we uit naar zijn komst. Dan zijn we weer bij elkaar.”

Mirjam Nagel – de Alcantara, 1983, verpleegkundige